Want wij zijn mensen, hebben emoties en zijn beperkt in ons vermogen de wereld naar onze hand te zetten.
Vannacht liggen denken…
Al zolang ik me herinner zocht ik naar antwoorden en de reden van ons bestaan. Ik twijfelde overal aan, ook aan de meeste docenten en dat is eigenlijk altijd zo gebleven. Ik had het idee dat ze de essentie misten. Een vlam is gewoon een chemische reactie, een elektron bestond eerst wel, later niet meer. En Pi, het is toch fascinerend dat een constante een open einde heeft. Fascinerend, inderdaad, ook toen ik hoorde van het onzekerheidsprincipe van Heisenberg
De onzekerheidsrelatie van Heisenberg, door Werner Heisenberg in 1927 gepubliceerd, is een van de belangrijkste resultaten van de kwantummechanica. De relatie drukt uit dat er zgn. incommensurabele paren van grootheden bestaan, waarvoor geldt dat niet van beide grootheden de waarden tegelijkertijd exact kunnen vastliggen. Een voorbeeld van zo'n paar is: plaats en impuls. Een ander voorbeeld is: energie en tijd. Elke theorie die een kwantummechanisch systeem beschrijft moet deze relatie bevatten. In golffuncties die oplossingen zijn van Schrödingers golfvergelijking hebben de daaruit af te leiden plaats en impuls geen scherp gedefinieerde waarden, maar zijn zij stochastische variabelen met kansverdelingen die impliciet in de golfvergelijking besloten liggen. De kansverdelingen van die twee grootheden hangen met elkaar samen: als de standaardafwijking van de ene kleiner wordt, wordt die van de andere automatisch groter. Heisenberg formuleerde de ondergrens voor het product van standaarddeviaties voor de kansverdelingen van plaats en impuls als volgt:
Tijdens mijn studie geneeskunde raakte ik meer en meer gefascineerd door het magische van leven en dood, het lichaam, de chromosomen, het feit dat er meer zenuwcellen in je buik dan je hersenen zitten. Karl Popper en zijn stelling dat er hooguit iets valt te ontkrachten, maar positief bewijs niet bestaat.
Bewijs is nooit positief alleen negatief…
Sir Karl Raimund Popper (Wenen, 28 juli 1902 – Londen, 17 september 1994) was een Oostenrijks-Britse filosoof die algemeen wordt beschouwd als een van de grootste wetenschapsfilosofen van de 20e eeuw.
Daarnaast was hij een belangrijk sociaal en politiek filosoof, een onversaagd verdediger van de liberale democratie en de principes van sociale kritiek waar deze op is gebaseerd, en een onwrikbaar tegenstander van autoritarisme. Hij is het bekendst geworden door zijn weerlegging van het klassieke model van wetenschap als een proces van observatie en inductie, zijn pleidooi voor falsifieerbaarheid als criterium om wetenschap van non-wetenschap te scheiden en zijn verdediging van de 'open samenleving'.
Sinds de jaren zestig publiceerde Popper verdere ideeën over menselijke kennis in het algemeen, en van wetenschappelijke kennis in het bijzonder. In zijn boek Objective Knowledge (1972) presenteert Popper zijn uitgangspunt van de drie 'werelden': de wereld van fysische objecten; de mentale wereld van bewustzijnstoestanden; en de wereld van ideeën in objectieve zin. Elk van die werelden bevat allerlei objecten of zijnden. Deze werelden bestaan alle drie even echt, zijn altijd van elkaar te scheiden, en moeten dus ook niet door elkaar gehaald worden:
Deze 'derde wereld' is door de mens geschapen, maar tegelijkertijd vrijwel onafhankelijk van de mens. Tot deze derde wereld behoort bijvoorbeeld de taal en de wiskunde, maar daarnaast ook wetenschappelijke theorieën. De relativiteitstheorie van Einstein is een voorbeeld van zo'n theorie: het is mogelijk min of meer objectief te omschrijven wat deze theorie inhoudt, en de inhoud van deze theorie staat los van de bewustzijnstoestanden van de persoon Einstein. Popper spreekt in dit verband van de 'objectieve geest', als tegengesteld aan de 'subjectieve geest': de 'subjectieve geest' is die van de bewustzijnstoestanden van het individu, de 'objectieve geest' omvat kennis die onafhankelijk van het individu bestaat.[3]
Onderwijl had ik een vriend gevonden: Friedrich Nietzsche en werd enigszins gerustgesteld dat ik niet de enige was met het idee dat er iets mistte. Later kreeg ik veel meer vrienden…
Kennen is volgens Nietzsche geen neutrale bezigheid, het is een instrument. Kennis is de verbinding tussen het denken en de werkelijkheid. Het heeft de taak de werkelijkheid zo te vervormen dat ze voor ons leefbaar wordt. De wetenschap is volgens Nietzsche gebaseerd op een kunstmatig beeld van de werkelijkheid en zal op een bepaald moment aan haar grenzen komen. Ons denken kan geen greep hebben op een nimmer stabiele werkelijkheid.
Nietzsche gebruikt Plato's visie op schijn en werkelijkheid, maar draait het om. Onze dagelijkse realiteit is een afschaduwing van de primaire werkelijkheid, die Nietzsche het 'Oer-Ene' noemt. In tegenstelling tot bij Plato is dit geen werkelijkheid van statische ideeën, maar juist van een onophoudelijk in beweging verkerend spel van krachten. Nietzsche keert aldus het Platonische wereldbeeld om, de werkelijkheid is de chaos, terwijl de wereld die we waarnemen de gestolde werkelijkheid is.
We moeten de wereld accepteren zoals zij is en moeten aanvaarden dat wij in het spel der krachten zijn opgenomen. Niet als een willend individu, maar als een samenstel van krachten dat aan andere krachten om ons heen is blootgesteld. Dit is de kosmische-mystiek in Nietzsches filosofie.
Terugkijkend kan ik niet anders concluderen dan dat ik continu op zoek was naar gaten in de theorie. Toen ik er eenmaal oog voor kreeg, geholpen door mijn leermeesters (niet de docenten, maar mijn vrienden) was er geen houden meer aan. Dit is wederom achteraf bezien de reden geweest dat ik de geneeskunde vaarwel heb gezegd, de studie was fascinerend, het uitvoeren van het vak had in ieder geval voor mij veel te veel beperkingen. Ik ontsnapte door kunstenaar te worden, zodat ik mijn eigen weg kon volgen, een beslissing waar ik vooralsnog totaal geen spijt van heb.
De blinde vlek is dat wij de kopieermachine zijn en dat alle losse uiteinden (zo die er zijn) door onszelf worden samengevoegd. Wij maken onze eigen wereld, maar zijn daar natuurlijk niet geheel vrij in (het zou wat zijn). Wij zijn helemaal niet vrij en tegelijkertijd totaal vrij. Alles heeft zijn spoor en onkunde blijkt later nieuw vakmanschap te worden. Het is logisch, in het leven zit 'onze' dood en omgekeerd.
Er zit geen fout in de schepping, fouten (evenals schuld) bestaan niet buiten onszelf. Vergelijk het met de kleur rood, een interpretatie van een golflengte en dat is niet zeker. Ook weten we niet of het rood van jou hetzelfde rood is als dat van mij, wat we wel weten is dat we het allebei rood noemen. Zo kun je nog wel een tijdje doorgaan en feitelijk kom je niet dichter bij de waarheid.
Maar je komt wel meer te weten, je maakt een reis, die je in boeken kunt beschrijven, gestaafd door bevindingen.
Dit is geen kritiek, maar een oproep voor een andere reis met bestemming onszelf en niet de waarheid, maar wel met een wiskundig mensbeeld en met natuurlijk een nieuw geloof…
Wij en Universum zijn moeilijk te definiëren eenheden…
Zo schreef Herakleitos onder andere: "Men kan nooit tweemaal in dezelfde rivier baden"
De stelligheid waarmee onderwijs wordt gegeven is een belediging voor de werkelijkheid…
Als kunstenaar startte ik met mijn eigen kentheorie; wat kunnen wij kennen. Afgezien van wat kennis is, kun je het eenvoudig in tweeën delen; dat wat wij kennen en dat wat wij niet kennen. Dat wat wij niet kennen (en dat is cruciaal) is onder te verdelen in dat wat wij eventueel kunnen leren kennen en dat wat wij nooit zullen kennen. Hoe maak je onderscheidt tussen die twee binnen het onbekende? Niet dus, of althans nooit met zekerheid (de onmogelijkheid van absolute zekerheid is de vorige eeuw genoeglijk aangetoond en beargumenteerd). Eigenlijk kun je er alleen mee omgaan. Als kunstenaar dacht ik, laat ik alles eens omdraaien en kijken waar dat me brengt, dat is het voordeel van kunstenaar, je kan alles doen en zeggen.
Dus ik stelde: het mysterie staat centraal in onze kennis in plaats van aan de periferie. Wat is hiervan de belangrijkste consequentie: Onze kennis omsluit als het ware het onbekende en zit niet achter een horizon, zoals het meestentijds wordt ervaren. Dit omsluiten of beter insluiten betekent dat het mysterie overal om ons heen is en overal tussen, in ,op, enzovoort. Vanwege onze reductionistische aanpak binnen de wetenschap, lijkt de oplossing achter de horizon te liggen. De holistische aanpak en dat zijn eigenlijk alle traditionele geloofssystemen plaatsen het juist wel centraal als uiting van het Goddelijke. Echter zij positioneren de kennis eromheen als een dienaar van het Goddelijke. Op deze manier staat wetenschap en geloof diametraal tegenover elkaar en zijn niet verenigbaar. Tenzij beoefenaren of aanhangers een gemeenschappelijk uitgangspunt delen, namelijk dat het beide systemen zijn die omgaan met het mysterie. Dus Godsopenbaringen en wetenschappelijke bewijslast zijn rituele bewegingen in onze omgang met het mysterie en om het prozaïscher te zeggen, onze omgang met dat wat we niet kennen (en eventueel nooit zullen kennen).
Het gaat in de Bijbel en in het leven van christenen niet alleen maar om kennis óver God, maar vooral om kennis ván God. Wanneer kennis óver God niet leidt tot kennis ván God, dan zal dit weinig vrucht geven. Alleen wanneer iemand echte kennis ván God heeft (verkregen met name via de weg van gelovige meditatie, gebed en aanbidding), zal hij een leven kunnen leiden dat niet wordt bepaald door vleselijke begeerten of uiterlijke omstandigheden, maar dat is toegewijd aan God. De christen die God kent zal Gods vrede en vreugde mogen smaken en zal zijn eigen leven en omstandigheden zien in het licht van het geopenbaarde Woord.
Het is van beslissend belang dat we bij het ontwikkelen van onze kennis van en over God de goede methoden toepassen. Er moet strikt op worden toegezien dat we ons hierbij laten leiden door wat God over Zichzelf zegt in zijn Woord. De verleiding om God op één of andere manier te benaderen met onze eigen voorstellingsvermogen moet worden weerstaan. God gaat alle verstand te boven en we zijn voor kennis omtrent Hem geheel van Hemzelf afhankelijk. J.I. Packer
Waar was ik gebleven ? O Ja, met de kentheorie op zak ging ik mijn eigen geloof vormgeven en tot op heden ben ik daar dus druk mee bezig. Ergens rond mijn 35ste begon ik steeds meer te voelen dat theorie alleen geen zin heeft en dat het meeste inzicht ontstaat door dingen te doen. ‘Als je de wereld wilt leren kennen, moet je hem proberen te veranderen’
De waarheid is verdwenen, de waarheid ligt besloten in een systeem en is niet overdraagbaar naar een ander systeem (zie hier de spraakverwarring tussen verschillende culturele discoursen) Kort gezegd voor sommige wetenschappers zijn geloofssystemen, achterlijk, naïef, niet te bewijzen en voor gelovigen zijn wetenschappers ongelooflijk arrogant omdat zij twijfelen aan het plan van God. Op een manier hebben ze allebei gelijk. De wetenschapper heeft God (het onbekende) uit al zijn vergelijkingen weggestreept en dat is een ontoelaatbare reductie van de werkelijkheid en de gelovige heeft het onbekende (God) een leidende functie gegeven en dat is weer een ontoelaatbare aanname die op niets gebaseerd kan zijn. Met andere woorden, het zou best kunnen dat God bestaat, of dat er meerdere Goden bestaan, of dat alles God is, of dat God helemaal niet bestaat, maar we zullen het nooit zeker weten.
Eigenlijk boeide me dat niet meer, wat ik wilde was een praktijk en wel een praktijk opbouwen vanuit die ene intentie, omgaan met het onbekende. Tijdens mijn kunstenaarsschap was ik vooral bezig geweest met het andere, het omgekeerde, het lullige, dat wat je niet kunt grijpen, de relaties tussen objecten en dat wat je dus ook niet kunt verkopen. Kunst was voor mij een manier van kijken en doen. Een ladder om met Wittgenstein te spreken, die je weggooit als je hem gebruikt hebt.
De Tractatus Logico-Philosophicus (Traktaat over de logische filosofie), vaak afgekort tot Tractatus, is het eerste hoofdwerk van de Oostenrijks-Engelse filosoof Ludwig Wittgenstein. Het boek werd tijdens de Eerste Wereldoorlog geschreven en is het enige werk van Wittgenstein dat tijdens zijn leven gepubliceerd werd. De Tractatus werd in 1922 in het Duits en Engels gepubliceerd als Logisch-philosophische Abhandlung (Logisch-filosofische verhandeling).
In het voorwoord is Wittgenstein duidelijk over zijn bedoelingen. Hij schrijft dat de uitspraken in het boek definitief zijn en is van mening dat met de Tractatus de problemen van de filosofie opgelost zijn. De filosofie wordt overbodig en zinloos verklaard.
Het boek is opgebouwd uit een reeks aforistische, genummerde en mathematisch aandoende stellingen.
De zeven basisuitspraken zijn:
De stellingen van het boek vormen geen deductief systeem en ze hoeven niet in een bepaalde volgorde te worden gelezen.
Volgens Wittgenstein kan over ethiek en waarden logischerwijze helemaal niets gezegd worden (stelling 7). De reden hiervoor is, volgens Wittgenstein, dat men in de taal niets kan uitdrukken dat niet 'in de wereld' is. Ethiek is transcendentaal en laat zich dus niet 'uitspreken' (Zie stelling 6.4 en verder). Wittgenstein wordt vaak verkeerd begrepen, alsof hij ethiek niet belangrijk zou vinden. Het tegendeel is echter waar.[1]
De bijzonder compacte stijl van de Tractatus maakt het werk moeilijk leesbaar. Wittgenstein zelf placht te zeggen dat 'wie de Tractatus had gelezen en het ook begrepen had, eigenlijk ook meteen verklaarde dat de proposities erin overbodig en zinloos waren geworden'. Hij vergeleek het lezen van de Tractatus met het weggooien van een ladder na hem beklommen te hebben. Voor Wittgenstein was het belangrijkste deel van het boek de negatieve conclusie over filosofie zelf: alle beweringen over ethiek, de zin van het leven, alle proposities van de logica, en eigenlijk alle proposities van de Tractatus zelf waren strikt genomen zinloos. De enige betekenisvolle proposities ware die van de natuurwetenschappen, maar die vertelden dan weer weinig over wat werkelijk belangrijk was in een mensenleven, het 'mystieke'. De invloed van Schopenhauer schijnt hier duidelijk door.
Toen ik dus op dat muurtje stond heb ik de ladder weggegooid en ben een nieuwe ladder gaan maken, een praktijk, die de wereld verbetert, want als je hem wil veranderen, kun je hem natuurlijk het beste verbeteren.
Op mijn 42ste dacht ik dat het ook werkelijk economisch rendabel moest zijn wat ik deed, dat is toch uiteindelijk in de praktijk het meest overtuigende argument.
De mens wordt hoofdzakelijk gedreven wordt door zijn driften en de bevrediging hiervan is essentieel voor het behoud van de soort en zonodig het individu.
De mensen die mij regelmatig spreken weten dat ik het altijd als volgt formuleer: ‘wij zijn hebzuchtig, ijdel en geil. Mensen met veel talent zijn ijdel, de rest is hebzuchtig en iedereen is geil’ Als je dus op basis van deze driften een managementsysteem bedenkt dat deze driften bevredigt, edoch niet laat ontsporen, dan heb je iets. Dat systeem noemde ik organisch management.
Nu in 2011 kan ik niet anders concluderen dan dat het werkt, we behalen resultaten, verdienen geld (het praktische argument).
Eigenlijk is het mijn natuur geworden om alles om te draaien (de onderkant bekijken). Dus kijkend naar de samenleving, dacht ik waar zijn de plaatsen waar de minste aandacht voor is, want daar zit automatisch de potentie. Ergens in 2000 was dat: beheer en onderhoud, groen en zorg. Dat waren immers allemaal kostenposten ergens anders werd het geld verdiend. Dus dachten wij, ik was inmiddels niet meer alleen, daar zit de oplossing. De winst zit daar waar de meeste mensen het niet verwachten, daar is weinig aandacht voor, daar wordt niet gezocht. Je wereldbeeld is de grootste blinde vlek. Dat we de toekomst niet kunnen voorspellen, wil nog niet zeggen dat we hem niet kunt vormen. Door van aanname te veranderen, ziet zowel de toekomst als het verleden er ineens heel anders uit.
Maar er is nog iets veel wezelijkers aan de hand; mijn hobby, ik heb een afwijking. Er zijn van die plaatjes waarin je twee dingen kunt zien (bv plaatje van Freud met naakte vrouw op voorhoofd), nu ik zag als kind vaak precies het tegenovergestelde van wat bedoeld was. Toen de onderwijzer vertelde dat de aarde rond was zag ik dat als een holle bol, we zaten aan de binnenkant (we hadden thuis geen boeken, ik had nooit een plaatje van de aarde gezien). Maar de meester vertelde ook dat de maan 4 keer zo klein was als de aarde. Ik weet nog precies dat ik als kind op de fiets aan het rekenen was: ‘die past er nooit in’, toen pas draaide het beeld om. Als Katholiek jongetje vond ik ‘goede Katholieken’ maar lafbekken omdat ze bang waren om naar de hel te gaan.
Zo heb ik ooit in mijn carrière afwijzingsbrieven opgevat als compliment. Wat ik hiermee wil zeggen dat ik een type mens ben, waarschijnlijk een minderheid, die de dingen anders ziet. Net zoals 1 op de tien mensen linkshandig is en een op de twintig homofiel, dit zijn overigens vaste verhoudingen, die niet uit de erfelijkheid zijn te verklaren (dit terzijde). Het is mijn overtuiging dat dit geen toeval of ‘foutjes’ van de natuur zijn. Ik denk dat wij als mensen met elkaar verbonden zijn en dat er dus verschillende types nodig zijn (het is gissen waarom).
Ik zeg altijd 8 op de tien mensen zijn volgers en je hebt altijd wat rariteiten nodig om te vernieuwen. Anders dooft het boeltje langzaam uit. Ik zeg dit ook omdat het cruciaal is voor een nieuwe aanname, die ik afgelopen jaar tijdens vakantie plotseling ‘zag’.
Een singulariteit is in het algemeen een ongewoonheid, iets waar de normale regels of wetten niet meer geldig zijn of niet meer toegepast kunnen worden. Afgeleid van het engelse 'singular' alleenstand, afgezonderd.
Aanname
Het leven is het centrale vormgevende principe in het universum, wij zijn daarvan een uiting. Hieruit volgt automatisch dat alles leeft. Hieruit volgt ook dat het begrip leven ondefinieerbaar is.
‘Wijzelf’ (de waarneming) zijn het centrum van het ‘Universum’ (dat wat het geval is). Ik zal hem zo uitdiepen, maar ik vind het een prachtige aanname, waar ik de volgende 10 jaar mee vooruit kan.
Het mooie is dat uit deze aanname volgt dat het onbekende, oneindige en eeuwige als een enkele singulariteit alles bijeenhoudt als een soort diabolo...je moet wel in meerder dimensies denken, maar dat is inmiddels bon ton in de natuurkunde.
Newton: Zwaartekracht gaat uit van een massa en beïnvloedt van daaruit onmiddellijk alle andere massa in het heelal.
Ondanks het succes van Newtons zwaartekrachttheorie, die in bijna alle gevallen heel goed voldoet, bleken er aan het eind van de negentiende eeuw, toen meettechnieken steeds preciezer werden, toch verschijnselen te zijn die hiermee niet helemaal te verklaren zijn. Dat werd in het begin van de twintigste eeuw verholpen met Einsteins relativiteitstheorie die een aanscherping is van Newtons theorie. Maar ook met deze verder zeer succesvolle theorie blijken er verschijnselen te zijn die hiermee niet beschreven kunnen worden:
De theorie van alles of unificatietheorie is een (nog niet bestaande) theorie die de verschillende fundamentele theorieën in de natuurkunde met elkaar verenigt. Zo'n theorie zou alle elementaire deeltjes en de fundamentele natuurkrachten in één model samenbrengen. Dit model zou dan hebben gegolden in de allereerste minieme fractie van een seconde na de oerknal. Hoewel Einstein als een van de eersten poogde zijn algemene relativiteitstheorie te verzoenen met de kwantummechanica in één enkele veldentheorie, wat hem overigens niet gelukt is, heeft hij de term "theorie van alles" nooit gebruikt.
Ondanks al deze unificaties, is er nog een puzzel die tot op vandaag niet opgelost is. Het is immers nog een groot vraagstuk hoe men het bovengenoemde Standaardmodel kan samenvoegen met de theorie van Zwaartekracht. Hoewel dat op het eerste gezicht niet zo moeilijk lijkt, zijn er fundamentele problemen. Het Standaardmodel is immers een kwantum-theorie. De beste beschrijving die we hebben van zwaartekracht (relativiteitstheorie) is echter een "klassieke theorie", niet kwantummechanisch dus. Veel fysici zijn het erover eens dat de uiteindelijke samenvoeging van de theorie van Zwaartekracht en het Standaardmodel vereist dat we een kwantummechanische versie van zwaartekracht kunnen formuleren. Het is dus al verschillende decennia lang het hoogste doel van de theoretische fysica om een consistente theorie van kwantumzwaartekracht (ook wel 'kwantumgravitatie' genaamd) te formuleren.
Einstein trachtte in zijn laatste levensjaren al een unificatie van alle natuurwetten te bereiken. Het is hem (of zijn leerlingen Theodor Kaluza en Oscar Klein) wel gelukt een model te formuleren dat elektromagnetisme en zwaartekracht in één model verenigt. Hoewel erg interessant, is deze theorie geen kwantum-theorie van gravitatie, maar een klassieke vereniging van beide theorieën. Het was wel een eerste voorbeeld van een fysische theorie die het bestaan van extra dimensies aannam. Deze visie is later nog veel teruggekomen. In de snaartheorie is het bijvoorbeeld strikt noodzakelijk dat er veel meer dimensies zijn dan de voor ons bekende ruimtetijdsdimensies. Verklaren hoe het komt dat we die extra dimensies niet zien is een van de grote uitdagingen voor de snaartheorie[1].
De waarnemer is de crux, de waarnemer hoort erbij, sterker hij moet wel onderdeel zijn. De waarnemer vormt de theorie (met zijn verbeeldingskracht en met logica als klei) alleen de theorie zal niet sluitend zijn (onzekerheid, ontsnappingmogelijkheid)
Zo had ik toen ik in een psychiatrische kliniek werkte een ‘speciale’ patiënt, waar ik wel eens mee ging hardlopen. Het was een jongeman, die dacht dat ie Jezus was. Op een dag zei hij tegen mij: “ Dokter, als je het miljoenste deel van het miljoenste deel van een seconde neemt “ “Ja” zei ik, “Daar kan je in ontsnappen", en hij lachte triomfantelijk. Ik antwoordde, dat hij wellicht gelijk had, maar dat het in zijn situatie erom ging dat ie niet zou ontsnappen en zou proberen in de maat te lopen in de maatschappij, zodat we hem niet hoefden op te sluiten.
Toch had ie duidelijk een punt, ik dacht toen ook altijd aan de asymptoot, die het oneindige nadert (dat kan niet in een gesloten universum), drijfzand…
Dit is een onvolledige lijst van enkele onopgeloste problemen in de natuurkunde (ook wel fysica). Enkele zijn theoretisch omdat de bestaande theorieën de waarnemingen en verschijnselen niet kunnen verklaren. Andere zijn experimenteel. Dit betekent dat het moeilijk is een experiment op te stellen of om een verschijnsel van dichterbij te bestuderen. Nog andere balanceren op de grens van de pseudowetenschappen. Dit zijn wetenschappen die door gerenommeerde fysici niet als zodanig worden onderkend.
Sociologie, psychologie, biologie en fysiologie zijn nooit echt als zuivere wetenschappen gezien, als we dat nu eens veranderen…
Dat zou toch een andere wereld geven en we zouden zoveel nieuwe zaken ontdekken. Het is het proberen waard, the human factor, het leven als verbindend principe, weg met de kunstmatige splitsingen; lichaam-geest, theorie-praktijk, doen-denken, …-…
De fysici gaan toch wel door met het zoeken naar het HIGGS deeltje, met enorme snelheid in een enorme cirkel…
Wat zit het leven en de natuur (hetgeen hetzelfde is) toch prachtig in elkaar…
Karl Popper onderscheidt drie werelden, die slechts indirect verbonden zijn, een buitenwereld van objecten, een binnenwereld van subjecten en een wereld van concepten. Van die laatste wereld, vormt de logica, de wiskunde de basis en taal is de alledaagse uiting hiervan. Wiskunde en taal zorgen voor de verbinding tussen de buiten- en binnenwereld, het objectieve en subjectieve. Hoewel er geen directe verbinding is tussen deze twee werelden.
Popper stelt tevens: Deze werelden bestaan alle drie even echt, zijn altijd van elkaar te scheiden, en moeten dus ook niet door elkaar gehaald worden:
Als we dat nu eens wel doen, als we nu de wiskunde laten aansluiten bij de werkelijkheid en niet via een omweg verbinden, maar direct. Dit is vrij eenvoudig door een uitgangspunt van de wiskunde 1+1=2 oftewel a+b=c te vervangen door 1+1 niet gelijk te stellen aan 2, maar 1+1 gelijk te stellen aan 0 of 1 of 2.
Immers Heisenberg beschreef in de naar hem genoemde relatie dat er zgn. incommensurabele paren van grootheden bestaan, waarvoor geldt dat niet van beide grootheden de waarden tegelijkertijd exact kunnen vastliggen. Een voorbeeld van zo'n paar is: plaats en impuls. Een ander voorbeeld is: energie en tijd.
De kleinste paren in de natuur kunnen niet tegelijkertijd vastliggen, dus ook de kleinste som 1+1 kan dat dus ook niet (anders is zij niet gelijk aan het kleinste). Dus 1+1 is 25% (van de tijd, plaats en impuls) gelijk aan 0, 50% gelijk aan 1 en 25% gelijk aan 2. Dit is ook te zien als de kleinste unit van zowel energie, plaats en impuls
De kleinste unit van het universum en van de wiskunde is een singulariteit een twee eenheid met drie mogelijke uitkomsten en niets daartussen. Een bipool met drie dimensies en dus geen natuurlijk getal, maar een natuurlijke unit, een singulariteit.
We kunnen nu zelfs uitrekenen hoe groot deze unit (dit quantum) is, deze volgt eenvoudig uit Einsteins beroemde formule E = mc², namelijk m/E = 1/c².
Dit is een exact getal, echter gebaseerd op onze meter en onze meter hebben we zelf verzonnen, dus het is ook een verhouding van het kleinste met onze dimensie en dus ook virtueel, net de oude bekende Pi.
Omdat het een verhouding is tussen energie, massa en tijd, is het gevolg dat in de kleinste unit deze niet van elkaar zijn te onderscheiden en een virtueel getal is. Dat getal is gelijk aan 1+1.
In feite is dit de omgekeerde Quantummechanica en de plaatsing van het mysterie, het leven, de singulariteit in het middelpunt van de wiskunde en taal. Het grote voordeel van dit systeem is dat de natuurconstanten een bepaalde hoeveelheid units bezitten, dat in een geheel getal is uit te drukken. Zowel 0 als 2 bestaan niet in de basis unit het zijn onbereikbare uitersten (asymptoten). 1+1 is het kleinst denkbare tijdsdeel, deeltje of golf in het heelal en is dus een verhouding tussen energie en massa van 1/c². Vanuit de klassieke wiskunde kunnen we met onze referenties (meter en seconde), de tijd en straal meten, maar niet de omtrek, want in die formule zit het getal Pi. En Pi varieert hetzelfde als de kleinste unit van 0 tot 2…
Dit kan dienen als uitgangspunt van wat ik een organische of beter nog levende wiskunde zou willen noemen. Deze wiskunde verklaart net als de klassieke wiskunde niets, maar betrekt het mysterie (toeval-God) van het leven (en daardoor onszelf) in het systeem. Hierdoor worden menswetenschappen verbonden met de wiskunde en de fysica en kunnen we eindelijk het allerkleinste en het allergrootste verbinden met ‘onszelf’.
Een dergelijk uitgangspunt herdefinieert de ‘onopgeloste problemen’, ze worden hierdoor niet opgelost, maar ze bestaan eenvoudigweg niet meer…de ladder van Wittgenstein…
We blijven magische wezens in een mysterieus universum, dat mogelijk in onszelf haar oorsprong en verbinding heeft…
Een Gelukkig Nieuwjaar…
Stanley Pashouwers | 12 januari 2011om met je eigen (geschreven) woorden te reageren: ‘Wijzelf’ (de waarneming) zijn het centrum van het ‘Universum’ (dat wat het geval is). Ik zal hem zo uitdiepen, maar ik vind het een prachtige aanname, waar ik de volgende 10 jaar mee vooruit kan. |
Rini Biemans | 14 januari 2011Adri, Allereerst bedankt voor je uitgebreide reactie. Je stelt terecht dat mijn poging tot een ‘organische wiskunde’ heilloos is. Ik heb overigens niet de illusie dat de theorie van alles bestaat, wat het mij hopelijk zal opleveren is dat ik wiskunde beter ga begrijpen met name de grenzen en mogelijkheden ervan. |
Oscar Langerak | 19 januari 2011http://www.doublehealix.com/the_model/Het leven is zo rijk en complex dat het zich niet zomaar in een abstract model laat gieten. Daarom bestaat er een model dat dicht bij het leven staat. |